Back to Index
 
Aprender Español  
Adjectivo - Adjective - Bijvoeglijk naamwoord
 
= Afspeellijst / Playlist / Wiedergabeliste / Lista 
 
Los adjectivos - Bijvoeglijke naamwoorden

Hoe moet je bijvoeglijke naamwoorden gebruiken?
Anders dan Nederlands of Engels worden in het Spaans de bijvoeglijke naamwoorden meestal na het zelfstandig naamwoord geplaatst.
“una mesa ROJA of una bebida FRíA”.
Bijvoeglijke naamwoorden:
1) komen bijna altijd NA het zelfstandig naamwoord dat ze beschrijven
2) komen overeen in termen van zowel het aantal (enkelvoud of meervoud) als geslacht (mannelijk of vrouwelijk, alleen met A/O) van het zelfstandig naamwoord.
De bijvoeglijke naamwoorden zijn ook mannelijk/ vrouwelijk en enkelvoud/meervoud, en deze vorm is altijd afhankelijk van het zelfstandig naamwoord.
Una mesa BLANCA
Un teléfono BLANCO
Las mesas BLANCAS
Los telefonos BLANCOS
Maar wat doen we als het bijvoeglijk naamwoord niet met de A / O eindigt? Nou… niets. Bijvoorbeeld bij VERDE (groen) of ESPECIAL (speciaal); deze blijven hetzelfde, ongeacht of het zelfstandig naamwoord mannelijk of vrouwelijk is. Ze veranderen wel als het zelfstandig naamwoord enkelvoud of meervoud is.
In dat geval gebruiken we dezelfde regel die we al met de zelfstandige naamwoorden hebben gezien:
VERDE(S), ESPECIAL(ES)
Kwantiteit bijvoeglijke naamwoorden staan VOOR het zelfstandig naamwoord
Bastante (best veel)
Demasiado/a (te veel)
Mucho/a (veel)
(Un) poco ((een) beetje/weinig)
Suficiente (genoeg)
Varios/as (meerdere)
Ten slotte, een lijst met de meest voorkomende bijvoeglijke naamwoorden in het Spaans
aburrido: saai
alegre: vrolijk
alto: hoog/lang (persoon)
amargo: bitter
antiguo: antiek
bajo: laag/kort (persoon)
barato: goedkoop
bueno: goed
caliente: warm/heet
cansado: moe
caro: duur
claro: duidelijk
complicado: ingewikkeld
corto: kort (niet mensen)
curioso: nieuwsgierig
débil: zwak
delgado: slank
difícil: moeilijk
divertido: leuk (“fun”)
dulce: zoet
duro: hard (materiaal)
enojado/enfadado: boos
enfermo: ziek
fácil: makkelijk
feliz: blij
feo: lelijk/niet lekker
flaco: dun
frío: koud
fuerte: sterk
gordo: dik
gracioso: grappig
grande: groot
guapo: knap
hermoso: mooi
honesto: eerlijk/oprecht
injusto: oneerlijk
interesante: interessant
joven: jong
justo: eerlijk
largo: lang (niet mensen)
lento: langzaam
limpio: schoon
malo: slecht
mojado: nat
nervioso: nerveus/zenuwachtig
nuevo: nieuw
oscuro: donker
pequeño: klein
perezoso: lui
pobre: arm/zielig
puro: puur
rápido: snel
rico: rijk/lekker
salado: zout
sano: gezond
seco: droog
sencillo: simpel/eenvoudig
sucio: vies
tonto: stom
tranquilo: rustig
triste: verdrietig/triest
vacío: leeg
viejo: oud
Links to websites
Top van deze pagina
   Back to Index  
   
Copyright ©  De Spaanse Taal Leren   All Rights Reserved
web counter